Berigt-90: gezondheidszorg, deel 1 (uit: Rowol Toendertied)

 

Iedere tijd heeft zijn eigen ziekten. Vóór de 20e eeuw werden in Europa vooral de besmettelijke ziekten gevreesd, die in korte tijd talloze slachtoffers konden maken. Een aantal factoren, zoals slechte hygiënische omstandigheden, vervuild drinkwater, verminderde weerstand door hongersnoden en gebrek aan kennis omtrent de juiste bestrijdingsmethoden droegen ertoe bij dat epidemieën zich in korte tijd over grote gebieden konden verspreiden. Drenthe werd in de loop der eeuwen niet gespaard voor deze rampen. De grote pestepidemie in de 14e eeuw heeft in deze streken hard toegeslagen, zoals in alle delen van Europa, toen de "zwarte dood" een vierde van de gehele bevolking vernietigde. Ook later staken regelmatig besmettelijke ziekten de kop op, hoewel hier niet in die mate zoals men dat in andere delen van Holland gekend heeft. Vermoedelijk heeft de geïsoleerde ligging van Drenthe, verscholen achter een natuurlijke barrière van uitgestrekte moerassen, een heilzame werking gehad.

 

Incidenteel kwamen hier wel epidemieën voor, meestal veroorzaakt door rondtrekkende soldatentroepen. Ook door handel vanuit de grote Hollandse steden werden ziekten als cholera en tyfus gemakkelijk overgebracht. Het Bestuur van de Landschap Drenthe onderkende het "import"-gevaar, en nam strenge maatregelen om besmetting zo goed mogelijk te weren. In de 18e eeuw was handel met de Oostzeelanden en met Bremen ten strengste verboden. Langs de gewestelijke grenzen werden soldaten op wacht gezet om er op toe te zien dat er geen wollen goederen, vellen en huiden Drenthe binnen kwamen. Toen bleek, dat ondanks al deze waakzaamheid, enkele wagens uit de Graafschap in Gelderland "naer Peyse gevaeren waeren, alwaer hoppe geladen hebbende, en alwaer naar de Graafschap syn uytgetrokken" werden de maatregelen tot in het absurde verscherpt. Een voerman uit Bentheim, op weg naar Groningen, werd in Coevorden in quarantaine gezet! (Zie Nieuwe Drentse Volksalmanak 1953.)

Geen wonder dat men toendertijd doodsbenauwd was, als er zich gevallen van besmettelijke ziekten voordeden. De medische hulp was omstreeks 1800 nog zeer gebrekkig, zodat men weinig efficiënte hulp aan patiënten kon bieden. De Landdrost, Mr. P. Hofstede, schreef in 1808: "Wij hebben niet genoeg dokters, chirurgen en vroedvrouwen, in ieder geval niet genoeg ontwikkelde. De weinige heelmeesters, die men hier ontmoet, zijn gewoonlijk ongelukkige wezens, van wie meer kwaad dan goed uitgaat." Wel wist men toen al dat men slachtoffers van "brandkoortsen" e.d. niet moest aanraken en zoveel mogelijk moest isoleren.

 

Ondanks goedbedoelde voorzorgsmaatregelen, kwamen in de hele vorige eeuw in Drenthe nog epidemieën voor. In 1808 brak in Peize een zeer kwaadaardige tyfus uit, die door de Groninger medicus Dr. S. Tresling geweten werd aan "de ligging van het dorp aan de uitwaseming der vochtige landen en venen, de slappe vochtige gesteldheid der lucht, het bebouwen der landen met Hoppe en de vele bomen, welke de speling der winden, zoo noodig tot zuivering en verfrissing der lucht, meestal belemmeren, aan dit een en ander is ongetwijfeld de ongezondheid dezer plaats en de buitengewone sterfte gedurende de laatste jaren grotendeels toe te schrijven. Voegt men hierbij de al te schrale kost, het al te overvloedig gebruik van spek, de onthouding van vleesch en bovenal van het voor de spijsvertering zoo zeer bevorderlijke keukenzout, hetwelk wegens de hooge belasting, merklijk wordt bezuinigd, bij de mindere klasse soms achterwege gelaten wierd, zoo hebben wij de oorzaken van die gastrische onzuiverheden, welke wij gedurende deze epidemieën overal hebben aangetroffen, gevonden".

De levensomstandigheden in het natte Roderwolde aan de overkant, omringd door de moerassige veenlanden, zullen in veel gezinnen niet veel beter geweest zijn dan in Peize. In Groningen stierven 10.000 mensen aan de tyfus (in 1826). In Roden meldde men 23 gevallen, waarvan enkele met dodelijke afloop. Door de hoge koorts, waar deze ziekte meestal mee gepaard ging, noemde men het dikwijls de galkoorts of de moeraskoorts.

 

(dit Berigt is onderdeel van een serie artikelen uit het boek “Rowol Toendertied”)