Natuur - Wolmer 95

 

Vroeger kon je met vondsten uit de natuur naar meester Rossing die ze dan in De Schoolkrant beschreef. Zo worden ook de stinkzwam en de inktzwam omschreven in De Schoolkrant van november 1962 in de rubriek 'Uit de natuur'.

 

"De stinkzwam doet zijn naam eer aan, want de geur, aaslucht, is kenmerkend voor deze paddestoel.

Er zijn twee soorten: de grote en de kleine stinkzwam.

Het is wel aardig de ontwikkeling van deze paddestoel eens na te gaan. Het jonge, nog niet to ontwikkeling gekomen stinkzwammetje, is rond tot eivormig en is vlak onder het bodemoppervlak te vinden of het steekt iets boven de grond uit. Dit witte bolletje wordt wel heksenei of duivelsei genoemd. Snijdt men dit door, dan is de paddestoel reeds hierin afgetekend. Deze zit als het ware in het "ei" opgevouwen. Binnen korte tijd barst het duivelsei los en de langgesteelde paddestoel komt te voorschijn. De hoed heeft een groene slijmlaag, die een aasgeur verspreidt.

Aasvliegen doen zich hieraan dan ook te goed.

Vandaar, dat het sporenbevattende slijmvlies al gauw verdwenen is en dan een honingraatvormige structuur laat zien. De aasvliegen helpen de sporen verspreiden.

Ook weer zo'n "vreemde" paddestoel is de inktzwam.

Doordat deze paddestoelen ook vaak in troepjes bij elkaar staan, zijn de stadia van jeugdig tot oud exemplaar bij de inktzwammen goed waar te nemen. Tussen de uiterste stadia liggen meestal niet meer dan 24 uren.

Van de inktzwammen zijn weer verschillende soorten aan te treffen. De bekendste zijn wel de geschubde en de gevoorde inktzwam. Bij de geschubde inktzwam is de witte hoed in het begin rolrond eivormig, later meer kegel- of klokvormig uitgespreid en enigszins omgekruld aan de rand. De dicht opeen staan de plaatjes (onderzijde hoed) zijn eerst wit maar worden spoedig vanaf de rand rose, purperrose tot bruinachtig en tenslotte helemaal zwart; in dit stadium vervloeien zij tot een inktachtige massa, zodat we ook hier kunnen opmerken, dat deze paddestoel zijn naam eer aan doet. Deze zeer snel vergankelijke paddestoel komt overal wel voor op grazige en bemeste plaatsen en mestvaalten en is zelfs in zeer jonge toestand eetbaar.

Het tere, ook zeer algemeen voorkomende gevoorde inktzwammetje vindt men van de vroege zomer tot in de herfst op grazige plaatsen.

De hoed van deze paddestoel is bovenop gegroefd, waardoor de rand vaak ingescheurd is naar het midden toe. Deze hoed (1-3 cm) is min of meer grijsblauw van kleur en is in jonge toestand ovaal tot klokvormig. De lange steel is witachtig.

Het vervloeien van de plaatjes komt bij deze praktisch niet voor, zodat deze kleine inktzwam minder gauw opvalt dan zijn soortgenoot: de geschubde inktzwam."

 

In dezelfde rubriek in De Schoolkrant van november 1962 wordt ook melding gemaakt van de vondst van een wilgenhoutrups. Ook interessant om te lezen wat voor beestje dat is.

 

"De wilgenhoutrups is een zeer grote rups, die wel 9 cm lang kan worden. Hij leeft ongeveer twee jaren en houdt zich bij voorkeur op in wilgen en populieren. In de herfst van het tweede jaar komen de rupsen uit het hout te voorschijn en zoeken dan een plaatsje om zich te gaan verpoppen.

De vlinder heeft grijs en bruin gemarmerde vleugels."

EM