Berigt 37 - maai- en hooitijd in de Onlanden

 

Op 23 november 1912 stond in het Nieuwsblad van het Noorden het onderstaande stuk te lezen in de reeks “Vredewoldius - Uit Vredewold en omgeving - deel 30”.

 

Ten oosten van het Leeksterdiep heeft men de lage landen ingepolderd, dat is de zoogenaamde Drentsche of Leutingewolder polder. De windmolen, die hem droog moet houden, slaat op het meer uit. De Roondervaart loopt door dezen polder en scheidt dien in tweeën; door een grondpomp staan de beide deelen met elkander in verbinding.

Buiten dien polder liggen ten noorden van Roderwolde en Sandbuur en voorts om het Leekstermeer lage madelanden. De bodem bestaat hier voornamelijk uit laagveen van een aanzienlijke dikte, ten deele ook uit moerasveen en is week en moerassig. Sommige stukken land hebben nog zoogenaamde drijf tillen. Op die plaatsen kan men niet met paard en wagen verkeeren zonder gevaar te loopen van in de diepte te verzinken met een uiterst geringe kans om ooit weer boven te komen, want de zode sluit zich van boven terstond weer aaneen.

Die lage landen zijn natuurlijk onbewoond en dienen alleen voor het winnen van hooi, enkele ook voor weiland. Door er een laagje klei over te brengen heeft men de kwaliteit van het gras van vele stukken verbeterd; voor een kwart eeuw leverden deze landerijen alleen het zoogenaamde "blauwgras" wat voor veevoer niet aan te bevelen is zonder krachtvoeder; omdat wegens gebrek aan phosphorzure kalk in dat gras en hooi de dieren een ziekte krijgen, die beenverweeking heet.

Voor ettelijke jaren had men van deze ziekte, die zich vooral in het voorjaar tegen het kalven der koeien openbaarde, veel last; omdat de meeste landbouwers niet met de zaak op de hoogte waren; tegenwoordig nu er beter en oordeelkundiger gevoederd wordt en het hooi van de lage landen door dat overkleien verbeterd is, hoort men er niet zooveel meer van.

 

"De hooilanden van Roderwolde" zijn in handen van verschillende eigenaars, die soms ver weg wonen en die ze vroeger meestal voor een appel of een ei hebben gekregen; maar die er thans ontzettende winsten mee maken; of wel, ze behooren tot de kerkelijke goederen van de omliggende Hervormde gemeenten. De eigenaars verkoopen het “topgras” op publieke verkoopingen, die te Roden en Roderwolde worden gehouden. Zoo'n topgrasverkooping is een gewichtige zaak voor de boeren uit den omtrek; omdat zij er zich van hooi moeten voorzien voor hun vee. Als een eigenaardigheid van de topgrasverkooping te Roderwolde, die de voornaamste is van alle verkoopingen van dien aard en die dan ook met den naam “groote” wordt betiteld, moet vermeld worden, dat eenigen tijd voor het begin der veiling de torenklok wordt geluid om zoodoende aan de personen, die ergens in het hooiland omzwerven om de verschillende perceelen, waarop zij wel oog hebben, te bekijken, gelegenheid te geven om op tijd te komen.

 

Als het maai- en hooitijd is, wordt de anders eenzame vlakte plotseling een tooneel van groote bedrijvigheid en gezellige drukte. Van heinde en verre komen de maaiers en hooiers opdagen om hunne werkzaamheden te verrichten. Dan slaan ze hier en daar witte linnen tenten op; want ook des nachts blijven de mannen in het hooiland om toch vooral maar geen tijd verloren te laten gaan. Ze slapen in den korte zomernacht enkele uren onder die linnen tenten, ook kruipen ze soms in de reeds gereedstaande hooioppers. Maar al lang voor zonsopgang

 

Staat de maaier al weer reede,

Om met zijn zeisen, scherp van snede,

Door 't gras te gaan, 't welk versch geveld,

Een rozengeur spreidt over 't veld.

 

Zoo’n rozengeur is dat nu eigenlijk niet, zooals de dichter er van maakt, maar lekker ruikt het pasgemaaide gras toch wel. Maar daar moet men eigenlijk boer voor wezen! Natuurlijk wordt het benoodigde proviand voor al de dagen, die men in die ruime wereld moet doorbrengen, van huis meegenomen: stoet, eieren, pannekoeken en “soepenbrij”, het laatste vooral in ruime hoeveelheid; omdat het niet zuur wordt; wijl het dit reeds is, en dus veel langer goed blijft, dan de pannekoeken die al gauw een zuur smaakje krijgen, vooral bij warm weder. Duurt het werk langer dan men verwacht had, dan wordt de eetvoorraad door een afgezant weer aangevuld uit huis.

Indien het weer meewerkt, d.w.z. als de drie factoren: warmte, zonneschijn en wind, voldoende aanwezig zijn, is de geheele campagne in een 14 dagen afgeloopen. Van heinde en verre komen schippers om het hooi naar de boerderijen te vervoeren, Daarna blijft de nu kale grasvlakte in treurige eenzaamheid achter, al haar tooi van gras en bloemen is verdwenen .

Maar als het regent in den hooitijd, gebeurt er dagen soms niets. Dan zijn de boeren niet best te spreken, dat is gemakkelijk te begrijpen, want meermalen krijgen ze dan het dure hooi half bedorven te huis.

"VREDEWOLDIUS"

(WvdV)