Berigt 51: het waterschap Roderwolde (uit: Rowol Toendertied)

 

Oudere mensen herinneren zich ongetwijfeld de aardrijkskundelessen op school, waar meester vertelde dat we de provincie Drenthe het beste kunnen vergelijken met een omgekeerd soepbord: in het midden hoog en aan de buitenkant laag. Zo was het ook in werkelijkheid, het gebeurde maar al te vaak dat hele gedeelten van het land om Roderwolde en Foxwolde onder water kwamen te staan. Met name door de verveningen in het gebied van Smilde, in de kolonies, gevoegd bij de bekadingen in de stad Groningen, werd de toestand in het midden van de vorige eeuw in het stroomgebied van het Lieverse- en Peizerdiep snel slechter. Niet alleen 's winters, ook in andere natte tijden leverde de hoge waterstand grote schade op voor de hooilanden. In de Drentse Courant van zaterdag 11 augustus 1855 lezen we de volgende noodkreet:

Roden: "Tengevolge van den veelvuldig gevallen regen zijn de hooilanden hier en vooral op de Roderwolder- en Peizermade aan eene zee gelijk; het is bijna niet te geloven dat in zoo korten tijd er zooveel water is gevallen; vurig wordt hier naar droog weeder verlangd, vooral door hen die hun hooi nog niet hebben ingezameld. Velen zijn er, die het hooiland voor een hoogen prijs gepagt hebben, en wier hooi thans geheel onder water bedolven is. De toekomst voor dezulken is waarlijk donker; geen hooi en bovendien de pacht betalen. Zij kunnen hun vee verkoopen, maar hoe dan nieuw vee weeder te krijgen? Hun eenige hoop is op de lankmoedigheid van den verpachter".

 

Ingrijpende maatregelen waren dus werkelijk hard nodig. Al in 1830 bestonden er plannen in Roderwolde om het gebied ten noorden van het dorp in te polderen. Onenigheid over de financiële aspecten van de zaak stond de realisering hiervan jarenlang in de weg. In 1852 werd uiteindelijk van Gedeputeerde Staten van Drenthe de goedkeuring ontvangen om met de inpoldering van ± 140 ha. te beginnen en een windwatermolen te bouwen. De Staten stelden voor om de Kerksloot en de Matsloot voor de afwatering te gebruiken. De molen werd gebouwd aan de zandweg, die nu loopt van de Hooiweg westelijk naar Sandebuur. Vóór de aanleg van de "nieuwe weg", was de molen alleen bereikbaar door de weilanden achter het kerkhof. Weer of geen weer, de enige mogelijkheid om de molen te bereiken was de "weg" over de smalle vonders!

 

Dan wordt in 1863 het waterschap "Roderwolde" opgericht, één van de oudste waterschappen van Drenthe, gelijk met de "Vereenigde Polders van Nijeveen en Kolderveen" en de polder "Zuidlaren". Gedeputeerde Staten stelden een Reglement op dat door het Bestuur van het nieuwe waterschap op de vergaderingen aan de ingelanden bekend gemaakt moest worden. De bestaande polder werd met ruim 100 hectare uitgebreid en besloeg het vruchtbaarste gedeelte van het oude Roderwolde

Enkele leden van het eerste voorlopige Bestuur waren A. Luinge en J. J. Venekamp; uit de notulen van 1893 kan men afleiden dat het toenmalige volledige bestuur bestond uit: Albert Rademaker (voorzitter), Floris Aukema sr. (secretaris-penningmeester), Jan Boer, Jan Middendorp en Derk Papenburg. De bestuursleden werden gekozen door de stemgerechtigde ingelanden en moesten om de vijf jaar worden herkozen met goedkeuring van Gedeputeerde Staten. De vergaderingen vonden tweemaandelijks plaats en werden van te voren aangekondigd door aanplakbiljetten, die altijd aan dezelfde bomen en achter het raam van logement Hoff in "Het Roode Hert" werden opgehangen. Het Bestuur had dit logement als vaste vergaderplaats gekozen. Floris Aukema sr., vader van Roel Aukema, de latere voorzitter van het nieuwe waterschap Matsloot-Roderwolde, was vanaf 1893 tot het einde van het bestaan van "Roderwolde" in 1933 de secretaris-penningmeester van het Bestuur!

 

(dit Berigt is onderdeel van een serie artikelen uit het boek “Rowol Toendertied”)