Berigt-64: een besmettelijke ziekte in Foxwolde

 

Ons dagelijks leven staat nu in het teken van het coronavirus, maar voor welke ziekte was men vroeger bang? Bijvoorbeeld 200 jaar geleden?

“Koepokken” was al heel lang bekend. Het is een erg besmettelijke runderziekte, die ook voor de mens besmettelijk is. De ziekte verloopt goedaardig; er vormen zich wel lelijke blaasjes op de huid, maar daarna is de patiënt immuun tegen het virus en dat niet alleen: ook tegen de gevreesde (echte) pokken!

Vaccinus is Latijn en betekent 'van de koe'. De Britse arts Edward Jenner, die het rond 1796 was opgevallen dat melkmeisjes nooit de pokken kregen, kwam op het idee dat mensen konden worden ingeënt met de goedaardige koepokken, om zo beschermd te zijn tegen de echte pokken. Hij noemde dit vaccineren.

In 1801 werd in Nederland het Genootschap voor Koepokinenting opgericht. Vaccinatie werd eerst alleen voor armen verplicht; daarbij ging het in verhouding om veel mensen. Om een indruk te geven hoe belangrijk dit was: tegen het jaar 1800 woonden er in de stad Groningen 25.000 inwoners en werden er per jaar 1000 kinderen geboren. In het jaar 1800 stierven 500 jonge kinderen (!) aan de pokken en in de daaropvolgende zeventien jaren na vaccinaties nog “maar” 100. Vanaf 1823 was het "pokkenbriefje" verplicht om naar school te mogen.

Ook in onze streek kwamen de pokken voor: naar aanleiding van een besmetting in 1819 in Foxwolde schreef de schout (burgemeester) van Roden hierover een brief aan de Groninger arts Tellegen, die een groot voorstander van vaccinatie was. De Groninger Courant plaatste deze brief op 6 augustus 1819.

Korte inhoud: een met pokken besmette scharenslijper uit Veendam trok enkele weken door de gemeente Roden en was verantwoordelijk voor de dood van twee kinderen en een volwassene.

 

 

GRONINGEN – den 5 Augustus. Wy zyn verzocht den volgenden brief, door den heer Mr. Wilmsonn Kymmell, schout van Rhoden (provincie Drenthe), aan den heer Dr. Tellegen geschreven, in onze Courant over te nemen.

 

“Wel Edele Heer!

Ten bewyze, dat de koepokinenting een volkomen behoedmiddel tegen de kinderziekte is, heb ik de eer Ued. het volgende mede te deelen, het geen in deze gemeente is voorgevallen.

Voor af evenwel moet ik Ued. doen opmerken, dat by de algemeene koepokinenting in het jaar 1813, door Ued. in deze gemeente verrigt, drie volwassene personen ongevaccineerd zyn gebleven; namelyk de vrouw van Otte Cornelis, te Lutjewolde, als mede Jan Cornelis en Geertje Jans, dienstmeid van de wedw. Cornelis Ottens, de vrouw van Jannes Swiers, kuiper van beroep en woonachtig te Roon. De eerstgemelden meenden de natuurlyke pokken gehad te hebben, terwyl de laatstgenoemde, geen geloof aan dit middel slaande, zich verzweeg.

In het jaar 1814 werden de natuurlyke pokken door een scharenslyper, komende met drie zyner kinderen van Veendam (gelegen in de provincie Groningen) in deze gemeente, namelyk te Foxwolde, aangebragt, van welke kinderen twee aldaar aan de gevolgen dezer ziekte het leven verloren: byna gelyktydig werden de drie eerstgenoemde personen door deze ziekte overvallen, waar van de derde, namelyk Jan Cornelis, het slagtoffer werd. Vervolgens kreeg de vrouw van Jannes Swiers alhier te Rhoden, met haar jongste kind, deze ziekte, doch zy behielden beide het leven.

Dat nu de koepokinenting een onfeilbaar behoedmiddel tegen de natuurlyke kinderziekte is, blykt ten klaarsten; want in het huis van Roelof Gerrits Kok, alwaar de scharenslyper gehuisvest was geweest, bevond zich een kind, het welk in 1813 gevaccineerd was, in het huis van Otto Cornelis twee kinderen, en by Jan Swiers een kind. Niet een dezer kinderen is door de natuurlyke pokken aangedaan geworden, niettegenstaande zy aan eene gedurige en sterke besmetting blootgesteld zyn geweest; hebbende zelfs drie dezer kinderen by de zieken, in het zelfde bed, geslapen. Ook zyn de overige gevaccineerde kinderen, welke, gedurende dien tyd, in die huizen verkeerd hebben, alle vry van besmetting gebleven; als mede alle overige gevaccineerden van deze gemeente, niettegenstaande de genoemde scharenslyper, gedurende 6 weken, zyn beroep door de geheele gemeente dagelyks heeft uitgeoefend.”

WvdV