Berigt 72: het verkeersnet, deel 7 (uit: "Rowol Toendertied")

 

Een dagje naar de stad was in de jaren voor de oorlog, vóór de aanleg van de Hooiweg, een hele onderneming voor de mensen. Luut Veldhuis heeft hier een mooi verhaal over geschreven, wat speelt in augustus 1932.

 

Als knaap van acht mocht ik op zekere dag met mijn moeder en een kennis mee naar de stad om wat nieuws te kopen. Gewone daagse kleren werden altijd door mijn moeder gemaakt, maar als er iets nieuws moest wezen, wat overigens zelden voorkwam, dan moest dat wel uit Groningen komen. Op een mooie augustusmorgen in de vakantie togen we met z'n drieën op pad. We vertrokken te voet van ons huis in Foxwolde, en liepen langs het zandweggetje naar de Zuidermaden, door de dammen van de weilanden, voorbij de oude ijsbaan naar de oude Diaconielaan. We hadden natuurlijk ook door Foxwolde over Peize naar Groningen gekund, maar dat was volgens ons een heel eind om. We liepen door de mulle paardesporen over de Laan, totdat we bij een weiland aan het eind kwamen. Aan het achterste dwarsstuk van de Laan was nog een perceel rogge wat in hokken stond. Wat was het hier rustig! Zo nu en dan werden we enkel opgeschrikt door een paar opvliegende eenden of patrijzen. Aan het eind lag een vonder over de sloot, waarover we met een beetje kunsten vliegwerk de overkant droog konden bereiken. Zo kwamen we uit op het paadje langs de Schipsloot, dat vanaf de molen naar Bommelier voerde. Bij Bommelier kon je tegen een kleine vergoeding met een bootje naar de overkant gebracht worden. Voor de kanalisatie van het Peizerdiep, in de jaren zestig, stroomde het Diep vlak voor het huis langs, dat daar aan de overkant nog staat. Het Peizerdiep was toendertijd op die plaats ook maar half zo breed als tegenwoordig. De veerman had een ijzeren ketting dwars over het Diep gemaakt, van de ene oever naar de andere. Aan het bootje was een beugel bevestigd waar de ketting door liep. Door in de boot aan de ketting te trekken, voer deze vanzelf naar de overkant.

 

De veerman had ons in de verte al zien aankomen, want hij lag reeds met zijn bootje aan de Rowolmer kant op ons te wachten. Het bootje schommelde wel wat, maar zonder hapering bereikten we de overkant, waar we te voet verder gingen naar Peizerwold. Daar zouden we omstreeks half tien met de tram verder reizen naar Groningen. Bij het café stonden nog een paar reizigers te wachten. Het was daar wel geen vaste halte, maar wanneer de mensen daar wilden instappen, staken ze een rode vlag naast de rails, zodat de machinist van verre al kon zien dat hij moest stoppen. Wij waren mooi op tijd en na een poosje arriveerde in een wolk van rook en stoom de Drachtster tram, die na veel gepiep en geknars tot stilstand kwam. Achter de locomotief was een kolenwagen gekoppeld, waaruit de stoker nog gauw een paar schoppen op het vuur onder de stoomketel gooide. Dikke zwarte rookwolken kringelden uit de schoorsteen. Wij stapten in een wagon met nr. 3 erop. Dat was derde klas, zei mijn moeder, dat was het goedkoopste. De conducteur kwam langs met kaartjes en met een schrille fluit zette de trein zich in beweging. Op de klinkerweg naast de trambaan zag ik zo nu en dan een boerenwagen, waarvoor het paard schichtig opsprong door de stoomwolken die over de weg waaiden. Zo naderden we het einde van de Peizermade, waar we bij Niestijl nog een keer stopten om passagiers mee te nemen.

 

Foto archief Historische Vereniging Roon

 

Na een poosje rolden we het tramstation binnen, het eindpunt van de tram in Groningen, vlak bij de tabaksfabriek van Niemeijer. Van daaruit gingen we te voet naar de Basculebrug, de eerste hefbrug in de stad, die over het Eendrachtskanaal lag. Bij de Westerhaven was het een drukte van belang. In de haven krioelde het van de vele soorten schepen, waaronder ook "de Jonge Jan" van Jan Schipper Belga, die hier voor café Gooyer (Goijert) op dinsdag en vrijdag zijn vaste ligplaats had. Op de kade was het een komen en gaan van vele bodewagens en karren. Vrachtwagens reden af en aan om te laden en te lossen. Jammer genoeg konden we niet lang blijven kijken, want we hadden nog een druk programma voor de boeg. Eigenlijk moesten we ook naar de schoenhandel Torenbeek aan de A-weg, maar we besloten om dat op de terugweg te doen, anders moesten we de hele tijd met een schoenendoos onder de arm door de stad sjouwen. Dus liepen we door de "galerij" richting Vismarkt. Prachtig speelgoed stond daar achter de grote etalageruiten, maar mijn moeder trok me mee en zei: "Kom nou, deurlopen, want dat speulgoud kopen wai toch neit, dat is veuls te duur".

Voor mij was er op straat genoeg te zien. Het was een af en aan rijden van alle soorten wagens, karren, bakfietsen, gewone fietsen, en ook al wat auto's. Ook ging er klingelend een elektrische tram voorbij. Op de hoek van de Vismarkt stond een verkeersagent met z'n grote zwart-wit gestreepte manchetten om de mouwen van zijn zwarte uniform, het verkeer in goede banen te leiden. Ondertussen waren we aangekomen bij de welbekende zaak van H.H. Meijering, waar we werden ontvangen door een mijnheer die vroeg wat de dames wensten. "Een nieuw pakje voor deze jongen", was het antwoord, waarop de mijnheer ons verzocht hem te volgen. We kwamen bij een deur met een rij knopjes en lampjes ernaast, die om de beurt gingen branden. "LIFT" stond er boven de deur. "Stapt u maar in", zei de man. Dat deden we en toen de deur weer dicht was, drukte hij weer op zo'n knopje. Toen gingen we langzaam omhoog. We gleden geruisloos langs twee deuren en voor de derde stopten we. De man opende de liftdeur en zei: "Stapt u maar uit, we zijn er al". Hele rijen "jongenspakjes" hingen hier. Uiteindelijk viel de keus op een matrozenpakje, compleet met grote blauwe kraag en witte strepen. Dat was in de mode, zeiden de dames, en de mijnheer bevestigde dat. Bij een grote toonbank beneden moesten we betalen en werd alles mooi ingepakt in een grote platte kartonnen doos met een handvatje er aan. "H.H. Meijering, de zaak van vertrouwen" stond erop.

 

Buiten was het inmiddels behoorlijk warm geworden en de "glenne riep" deed zijn naam alle eer aan. De tijd had niet stil gestaan, en het was al bijna twaalf uur op de klok van de A-Kerk. De dames besloten om de Herestraat in te gaan en bij de HEMA een kopje koffie "met wat erbij" te nemen. De HEMA was een prachtige winkel achter in de Herestraat. Je kon daar overal zo tussen de spullen doorlopen. Zo te zien kon je makkelijk wat meenemen, want er stond niemand achter een toonbank. Maar mijn moeder zei, dat er tussen 't volk mensen van de HEMA rondliepen, die daar op letten. Boven dronken we een kopje koffie met een heel lekkere koek erbij. Daarna liepen we terug onder het "Koude Gat" door, naar de Vismarkt, want de dames wilden daar nog even een kijkje nemen in de "Franse Bazar". Daar kon je rustig alleen maar kijken zonder te kopen. Om de beurt de zware doos sjouwend, liepen we uiteindelijk terug naar de A-weg, waar we bij Torenbeek nog schoenen moesten kopen. Het was voor de dames moeilijk om een keus te maken, maar uiteindelijk lukte het toch om een paar passende te vinden. Mijn moeder vroeg of zij deze schoenen wel konden kopen op naam van Harm Ebbinge uit Roderwolde, schoenmaker, want die kocht voor zijn klanten ook altijd bij Torenbeek. Dat kon wel en toen moesten we alle drie met een schoenendoos onder de arm en het pak van Meijering op een draf richting tramstation. Het warme weer had mij dorstig gemaakt, maar gelukkig was er bij het tramstation water. Daar zat zomaar een kraantje aan de muur waar iedereen uit kon drinken. Dat smaakte wel even anders dan het water uit onze pomp! De tram stond al klaar en we konden zo instappen. De conducteur kwam weer langs om de kaartjes te knippen, en mijn moeder zei dat we er bij Bommelier weer uit moesten. De terugreis ging sneller dan de heenreis, want we hoefden niet op Peizermade te stoppen. Het duurde niet lang voordat we de Rowolmer molen in 't zicht kregen, de remmen begonnen weldra te piepen en met nog een paar anderen konden we uitstappen. Sissend, en in een wolk van stoom, vervolgde de tram zijn reis, helemaal naar Drachten, had ik wel eens gehoord.

We liepen de terugweg zoals we ook 's morgens gekomen waren, maar nu ieder met een doos. Weer met het bootje over de Bommelier, het paadje langs de Schipsloot en linksaf door het land en over de vonder naar de Laan. We hoorden van ver de ooievaars op hun nest achter de kerk klepperen. De roggehokken waren die dag ook al weggehaald en ergens in een bult op een zetplaats op de Doefkamp gezet. Na onderweg hier en daar met wat melkers gepraat te hebben, kwamen we tegen half zes moe en bezweet weer thuis.

 

(dit Berigt is onderdeel van een serie artikelen uit het boek “Rowol Toendertied”)