Berigt-75: het Haarveen voor 1900  (uit: Rowol Toendertied)

 

Het Haarveen is in ons gebied de jongste nederzetting. Oorspronkelijk was het een groot rechthoekig stuk heide- en veengrond tussen Leutingewolde en Foxwolde, het was het veld van de marke van Roderwolde. Vroeger was de woeste grond van een marke ongedeeld, en dus gemeenschappelijk bezit. Rond 1800 was het Haarveen klaarblijkelijk al wel gedeeld, want we vinden bij de boeren van Sandebuur en Roderwolde, de eigenaren van het veld, bij de beschrijving van hun grondbezit de volgende vermelding: een slag -ook wel aandeel genoemd- in het Haarveen. Men was minder eensluidend in het gebruik van eigen- en plaatsnamen dan wij nu, en zodoende vinden we in een zelfde stuk de namen Haarveen, Harrenveen en ook wel Heerenveen.

De scheiding van de woeste gronden gebeurde meestal door het graven van greppels, maar in het dagelijks leven was men daar niet zo nauwkeurig in. Er bestond nog geen prikkeldraad om het eigen bezit af te schermen, en zoals bij al het mandelig bezit hier de gewoonte was, kon iedere eigenaar naar gelang de grootte van zijn aandeel zijn vee op de heide laten weiden of plaggen steken. De slagen in het Haarveen zijn lange stroken van enkele tientallen meters breed met een lengte van ongeveer "een half uur gaans". Voordat er huizen gebouwd werden, was het gebied verdeeld in ongeveer 26 slagen, die zich kaarsrecht naast elkaar uitstrekten tot aan de andere kant van de Haarveense dijk.

 

Het veld bestond uit woeste grond met weinig begroeiing, voor het grootste gedeelte bedekt met heide. In het westelijk deel was veen geschikt om te baggelen. Men kan zich afvragen, hoe en waarom de mensen zich in dit onherbergzame en onvruchtbare oord gingen vestigen, terwijl er elders ruimte genoeg was? De kolonisatie van het Haarveen is echter heel goed te begrijpen als we de 19-eeuwse situatie bekijken. In het eigenlijke dorpsgebied van Roderwolde ontstond in de loop van de vorige eeuw door een behoorlijke bevolkingsgroei, grote behoefte aan meer huizen. Maar voor de mensen zonder eigen grondbezit en zonder financiële middelen was het onmogelijk om zich hier nieuw te vestigen. In de bevolkingslijst van 1810 zagen we bovendien dat de meeste huizen al overvol waren, en zo waren de kinderen van de ambachtslieden, middenstanders en van de meijers gedwongen om elders werk en een woonplaats te zoeken. Het Haarveen lag daar als een leeg gebied, in de ogen van velen misschien wel een soort niemandsland, waar de eerste bewoners zich min of meer "illegaal" hebben gevestigd. Als een huisje eenmaal in het veld gebouwd was, moest men uiteraard wel pacht aan de grondeigenaar betalen. Later kregen de mensen de gelegenheid om een eigen stukje grond te kopen, maar altijd bleef er beklemming op de grond rusten. In de kranten werden huizen in zo'n geval als volgt aangeboden: "... een behuizing met de v.a.o.i.a.l.v. beklemming van x ha. land", een vaste altoos durende onopzegbare in alle liniën en graden van de bloedverwantschap verervende beklemming. Deze beklemming moest jaarlijks betaald worden aan de oorspronkelijke eigenaar.

 

 

(dit Berigt is onderdeel van een serie artikelen uit het boek “Rowol Toendertied”)